NTVH - 2016, nummer 8, december 2016
drs. J. Rozenberg , dr. C.J.M. Halkes , drs. L.C.J. te Boome
Eosinofiele fasciitis kan geassocieerd zijn met hematologische ziekten zoals aplastische anemie. We beschrijven het voorkomen van deze zeldzame ziektebeelden bij 1 patiënt aan de hand van een casus en geven daarbij een overzicht van de literatuur.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:342–4)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 7, october 2016
dr. M. Smits , drs. L.G.J.M. Plusjé , dr. C. van Krimpen , prof. dr. M.H. Vermeer , dr. L.M. Faber
Huidlokalisatie van leukemiecellen nadat de diagnose B-cel chronische lymfatische leukemie (CLL) is gesteld treedt niet vaak op. Een huidlokalisatie als eerste symptoom van een CLL is nog zeldzamer. Toch dient een CLL te worden overwogen in de differentiaaldiagnose bij een cutaan infiltraat bestaande uit een klonale populatie van kleincellige CD5-positieve en CD23-positieve Bcellen, zelfs in de afwezigheid van lymfadenopathie en perifere lymfocytose. Hier beschrijven we een casus van een 68-jarige patiënt met een al langer bestaande CLL die zich presenteert met korstvormige afwijkingen in het gelaat en op het hoofd.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:283–7)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 7, october 2016
drs. A. de Jong , dr. J.M. Zijlstra , prof. dr. D. de Jong , drs. F. Bergkamp , drs. A. Griffioen-Keijzer
Multipel myeloom (MM) en B-cel chronische lymfatische leukemie (B-CLL) ontstaan beide in de lymfoïde reeks in het beenmerg. Een klonale relatie is mogelijk, echter gezien het verschillende type lichte keten lijkt het in deze casus niet aannemelijk dat het multipel myeloom IgM-lambda uit de B-CLL-IgM/IgD-kappa is ontstaan.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:288–93)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 6, september 2016
A.J. van Vuren MSc, dr. H.J. Adriaansen , dr. C.G. Schaar , dr. T. van Bemmel
De casus betreft een 56-jarige man met Child-Pugh-Clevercirrose en een diepe veneuze trombose. Hij werd behandeld met danaparoïde na het ontwikkelen van een heparine-geïnduceerde trombocytopenie. De anti-Xaactiviteit, om de effectiviteit van de therapie te monitoren, was onder de detectiegrens. De antitrombinespiegel was 20%. Wij veronderstelden dat deze antistollingsbehandeling onvoldoende was en verhoogden de dosering danaparoïde. In de discussie van de casus wordt uiteengezet dat de huidige anti-Xa-bepalingen niet gevalideerd zijn voor patiënten met levercirrose. Lage anti-Xa-spiegels corresponderen niet met een verminderd therapeutisch effect; laboratoriumstudies suggereren dat het ontstollende effect van laagmoleculairgewichtheparinen mogelijk zelfs meer uitgesproken is bij patiënten met ernstigere levercirrose. De fragiele balans tussen de factoren die stolling bevorderen en stolling remmen is bij patiënten met levercirrose gemakkelijk te verstoren. Dit kan leiden tot een toegenomen effectiviteit van laagmoleculairgewichtheparine als gegeven in standaarddoseringen. Voorzichtigheid is geboden bij het verhogen van doseringen van laagmoleculairgewichtheparine bij patiënten met levercirrose.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:233–6)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 6, september 2016
drs. R.B. Fiets , prof. dr. J.H.J.M. van Krieken , prof. dr. P. Verweij , dr. B.M.A.M. Bär , dr. F. Voogd , dr. W.J.F.M. van der Velden
Diarree is een veelvoorkomende complicatie na een allogene hematopoëtische stamceltransplantatie en heeft als meest voorkomende oorzaken darminfecties en acute graft-versus-hostziekte (GvHD). Omdat de klinische beelden niet te onderscheiden zijn, is histopathologisch onderzoek van essentieel belang, met name ter uitsluiting van GvHD. In deze casus beschrijven we 2 patiënten bij wie GvHD van de darm de oorzaak van de diarree bleek, maar tegelijkertijd ook sprake was van een infectie met de darmparasiet cryptosporidium. Aangezien de behandeling van beide ziekten significant verschilt met tevens dilemma’s ten aanzien van het doseren van de immuunsuppressieve therapie, verlagen of verhogen, is kennis van en het onderscheid tussen beide ziektebeelden van wezenlijk belang. Bij gelijktijdig voorkomen adviseren we het behandelen van de GvHD met immuunsuppresiva te combineren met behandeling van cryptosporidium met paromomycine 3 dd 500 mg gedurende 1 week.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:237–43)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 5, july 2016
R.M. van Dongen , dr. P.L. den Exter , drs. N.J.M. Aarts , dr. L.Th. Vlasveld
Marginalezonelymfomen (MZL) behoren tot de indolente B-cellymfomen. Deze lymfomen dissemineren zelden naar het centrale zenuwstelsel (CZS). Wij beschrijven een 75-jarige man met een stadium IV MZL met als voornaamste lokalisatie een grote buccale massa met sterkpositieve anti-ENA- en anti-SS-A-antistoffen. Na de eerste kuur met rituximab en bendamustine (R-benda) presenteerde hij zich met verwardheid, koorts en een pijnlijk rode zwelling in het door lymfoom aangedane gebied, met hoofdpijn en rechtszijdige krachtsvermindering. De klachten verdwenen snel na behandeling met breedspectrumantibiotica en hoge dosis corticosteroïden. In de liquor werden naast T-cellen ook monoklonale B-cellen aangetoond. De MRI toonde meningeale aankleuring, waarbij het lymfoom via de laterale wand van de sinus maxillaris en mogelijk via de fissura orbitalis superior naar de meningen was doorgegroeid zonder destructie van de ossale structuren. De R-benda werd aangevuld met intrathecale methotrexaatinjecties (it-MTX). Wegens intolerantie werd deze behandeling na 3 R-benda- en 6 it-MTX-toedieningen gestaakt. Na 6 maanden follow-up was de patiënt klachtenvrij met een klinische remissie van zowel de buccale lokalisatie van het MZL als van de meningeale lokalisatie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:190–4)
Lees verderNTVH - 2016, nummer 4, june 2016
drs. I.G.P. Geelen , prof. dr. J.J. Cornelissen , dr. P.A.W. te Boekhorst , drs. S.A.S. van der Bent , prof. dr. P.J.M. Valk , dr. H.B. Beverloo , drs. L. Makkus , dr. P.E. Westerweel
Deze casus betreft een 54-jarige man met B-symptomen, opvallende huidafwijkingen en een leukocytose met 23% basofielen en myeloïde voorlopers, waaronder 21% blasten. De diagnose chronische myeloïde leukemie (CML) in blastenfase werd gesteld. Hierbij was sprake van een leukemische huidinfiltratie, ‘major route’ additionele cytogenetische afwijkingen in verschillende subklonen, EVI1 overexpressie en een mutatie in RUNX1. Met tyrosinekinaseremmer-monotherapie werd een snelle en diepe remissie geïnduceerd, waarna de patiënt een allogene stamceltransplantatie kon ondergaan. In dit artikel bespreken wij de betekenis van de genoemde epifenomenen bij CML in gevorderd ziektestadium en therapeutische overwegingen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:143–8)
Lees verder