NTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024
dr. A.J. Kwakernaak , dr. C.E. Rutten , dr. J.M. Zijlstra , dr. E.M.M. van Leeuwen , dr. A.E. Hak , prof. dr. T.W. Kuijpers , prof. dr. D. de Jong , dr. G.J. de Bree
Lymfoproliferatieve aandoeningen (LPD’s) ten gevolge van disregulatie van het immuunsysteem kunnen optreden bij patiënten met een primaire immuundeficiëntie (tegenwoordig aangeduid met ‘inborn errors of immunity’; IEI). Deze immuundisregulatie kan zich zeer variabel presenteren, onder meer in afwezigheid van opvallende infecties. Dit kan het tijdig herkennen van een onderliggende IEI lastig maken en studies tonen dan ook dat een diagnostisch ‘delay’ van vele jaren kan optreden. Het identificeren van een onderliggende IEI is van groot belang voor een vroegtijdige diagnose en adequate behandeling van zowel de LPD’s als van de IEI’s. In dit artikel worden aan de hand van drie LPD-patiënten de klinische en histopathologische signalen beschreven die kunnen wijzen op aanwezigheid van een onderliggende IEI. Daarnaast worden de achtergrond van IEI en de basisprincipes voor het stellen van een diagnose besproken. Tot slot wordt ingegaan op diagnostische en therapeutische immunologische mogelijkheden, zoals uitgebreide immuunfenotypering, gerichte therapie en stamceltransplantatie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:62–72)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024
drs. A.L. Kreuger , dr. H. Jolink , dr. C.J.M. Halkes , dr. P.A. von dem Borne , prof. dr. J.H. Veelken , prof. dr. A.C. Lankester , dr. J.M-L. Tjon
Primaire immuundeficiënties (PID) zijn een heterogene groep zeldzame, aangeboren, genetische afwijkingen van het immuunsysteem. Patiënten met een PID kunnen zich presenteren met ernstige infecties, auto-immuniteit, auto-inflammatoire manifestaties of beenmergfalen en hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een maligniteit. Een allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) is de enige curatieve mogelijkheid. Bij kinderen met een ernstige PID is dit reeds de gouden standaard. De meeste volwassen patiënten met PID hebben een acceptabele kwaliteit van leven met ondersteunende behandeling met antimicrobiële profylaxe, immuunsuppressieve of immuunmodulerende therapie. Indien een patiënt ondanks intensieve therapie ernstige infecties of auto-immuungemedieerde problemen heeft, dan wel een secundaire maligniteit ontwikkelt, dient ook op volwassen leeftijd een allo-SCT te worden overwogen. In dit artikel worden vijf patiënten beschreven die op volwassen leeftijd een non-myeloablatieve allo-SCT hebben ondergaan in verband met ernstige PID. Voor de conditionering werd gebruikgemaakt van busulfan en fludarabine, met alemtuzumab als graft-versus-host-disease (GvHD)-profylaxe. Na de allo-SCT kon bij alle patiënten de immuunsuppressieve medicatie worden afgebouwd en zijn de infectieuze en auto-immuungemedieerde complicaties afgenomen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:73–9)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024
drs. E.J. Huisman , dr. K. Le Poole , drs. E. Dorresteijn , drs. F.H. Swaneveld , drs. C.S. Ootjers , dr. H. Vrielink
Therapeutische aferese is het verwijderen of wisselen van een bloedbestanddeel voor een vloeistof of bloedproduct. In Nederland wordt een therapeutische afereseprocedure bij kinderen ongeveer 70–100 keer per jaar verricht. Er zijn meerdere ziektebeelden waarbij een afereseprocedure kan worden ingezet. Deze zijn niet gebonden aan één (sub)specialisme, waardoor ervaring en expertise niet altijd kunnen worden gebundeld. Er is geen richtlijn pediatrische aferese. Er is echter een aantal fundamentele verschillen of valkuilen ten opzichte van een procedure bij volwassenen. Bij pediatrische aferese dient men rekening te houden met gezag inzake ‘informed consent’, leeftijdsgebonden bloed- en plasmavolumeberekeningen, keuze van de intraveneuze toegang, wisselsnelheid, extra-corporeel volume, ‘priming’, wisselvloeistofkeuze en bijwerkingen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:80–8)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 1, februari 2024
drs. A.G.H. Niezink , dr. R.W.M. van der Maazen , B.D.P. Ta MSc, drs. H. Vos-Westerman , drs. C.P.M. Janus , dr. L.A. Daniëls , nationale Radiotherapie CAR-T-celtherapie (RT-CART)-werkgroep
Chimeer antigeenreceptor T-celtherapie (CAR-T-celtherapie) is in Nederland beschikbaar als derdelijnsbehandeling voor patiënten met een grootcellig B-cellymfoom. In de wachttijd tussen leukaferese en de infusie van CAR-T-cellen is overbruggende therapie (‘bridging’) vaak noodzakelijk. Radiotherapie is een steeds vaker toegepaste ‘bridging’-strategie, die naast dat het goed door patiënten wordt verdragen ook veilig en effectief is. Het meest gekozen bestralingsschema is 20 Gy in 5 fracties. Naast ‘bridging’ kan radiotherapie ook worden gebruikt als consolidatie-of salvagebehandeling na CAR-T-celtherapie. Tijdig betrekken van een radiotherapeut bij patiënten die behandeld zullen worden met CAR-T-celtherapie is van toegevoegde waarde.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:4–10)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 1, februari 2024
A.-M. Hulshof , drs. T. van de Berg , dr. H. Spronk , prof. dr. H. ten Cate , dr. B. van Bussel , prof. dr. Y. Henskens
Dit artikel evalueert de toepassing van globale hemostasetesten bij mechanisch beademde COVID-19-patiënten, zoals bestudeerd door middel van de seriële ‘rotational thromboelastometry’ (ROTEM) en trombinegeneratiemetingen in het Maastricht Intensive Care COVID (MaastrICCht)-cohort. Routine en ‘tissue plasminogen activated’ (tPA) ROTEM zijn geschikt om de uitgebreide hemostaseafwijkingen binnen deze populatie over de tijd te karakteriseren, waarbij overleden COVID-19-IC-patiënten progressieve verslechtering van hypercoagulabiliteit en hypofibrinolyse demonstreren. Daarnaast suggereren trombinegeneratietesten een onvoldoende in-vivo-effect van heparines, ondanks dat conventionele laboratoriumtesten (anti-Xa) binnen de beoogde referentiewaarden vallen. Samengenomen lijken globale hemostasetesten geschikt om het effect van heparine te kwantificeren en complexe hemostaseafwijkingen te karakteriseren in een IC-setting. Meer kennis over prognostische waarde en de toepassing bij andere IC-patiënten is noodzakelijk alvorens implementatie mogelijk is.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:11–7)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 1, februari 2024
dr. F.L.F. van Baarle , prof. dr. A.P.J. Vlaar , prof. dr. B.J. Biemond
Transfusierichtlijnen neigen naar steeds restrictievere transfusiegrenzen, ook voor profylactische trombocytentransfusie bij centralelijnplaatsing. Deze adviezen zijn gebaseerd op de resultaten van vooral retrospectieve cohortstudies. De PACER-studie laat zien dat het weglaten van profylactische trombocytentransfusie voorafgaand aan centralelijnplaatsing bij intensivecare- en hematologiepatiënten met een trombocytengetal tussen 10 en 50 × 109/l tot meer bloedingscomplicaties leidt, maar ook tot een significante kostenbesparing. Het bloedingsrisico was het hoogst bij getunnelde lijnen, bij patiënten op de hematologieafdeling en bij patiënten met een trombocytengetal tussen 10 en 20 × 109/l. Behalve het risico op bloedingen moeten echter ook de kosten en schaarste van bloedproducten worden meegewogen in toekomstige adviezen. Op basis van deze resultaten lijkt een profylactische trombocytentransfusie vóór het plaatsen van een centrale lijn geïndiceerd bij hematologiepatiënten met een trombocytengetal onder 30 tot 40 × 109/l en kan worden overwogen deze achterwege te laten bij intensivecarepatiënten. Verder moet heroverwogen worden wat de waarde is van een getunnelde lijn bij ernstig trombopene patiënten. Naast centralelijnplaatsing is ook behoefte aan gerandomiseerd onderzoek naar het nut van profylactische trombocytentransfusie voor andere invasieve ingrepen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:18–22)
Lees verderNTVH - jaargang 20, nummer 8, december 2023
dr. H. de Jong , dr. L. Hoveling , dr. F. Penning-van Beest , E. Holthuis MSc, E. Smits MSc, S. Dalhuisen MSc, dr. S. Dinkla , prof. dr. R. Herings
Inleiding: Er is een gebrek aan ‘real-world’ data over de behandeling en uitkomsten van ‘triple-exposed’ patiënten met multipel myeloom (MM), dat wil zeggen behandeld met een immuunmodulerend middel, een proteasoomremmer en een CD38-gericht monoklonaal antilichaam. Doel: Bepalen van de medicamenteuze vervolgbehandelingen bij ‘triple-exposed’ MM-patiënten, inclusief het tijdsinterval tot de volgende behandeling. Methoden: Voor deze studie werd gebruikgemaakt van gegevens uit het PHARMO Datanetwerk om MM-patiënten te analyseren die ‘triple-exposed’ waren en tijdens de follow-up medicamenteuze vervolgbehandelingen ontvingen. Startdata van volgende behandelingslijnen werden gedefinieerd als indexdatum. Het eerste eindpunt van de studie was de tijd tot de volgende behandeling (TTNT), dat wil zeggen de tijd tot start van de volgende behandelingslijn. Het tweede eindpunt was de overlevingsduur, gedefinieerd als de tijd vanaf de indexdatum tot overlijden, het einde van de data-beschikbaarheid of 31 december 2020. Resultaten: Van de 65 ‘triple-exposed’ MM-patiënten die een medicamenteuze vervolgbehandeling hadden, ontvingen 19 patiënten (29%) twee nieuwe behandelingslijnen en vier (6%) ontvingen drie nieuwe behandelingslijnen. In de eerste nieuwe behandelingslijn werden in totaal 23 verschillende geneesmiddelcombinaties gebruikt bij 65 patiënten met een gemiddelde leeftijd van 69 jaar, van wie 45% vrouw was. De meest voorkomende combinatietherapie was carfilzomib met dexamethason (17%). In de tweede nieuwe behandelingslijn werden in totaal 12 verschillende geneesmiddelcombinaties gebruikt bij 19 patiënten met een gemiddelde leeftijd van 69 jaar, van wie 53% vrouw was. De meest voorkomende combinatietherapie was cyclofosfamide met pomalidomide (21%). De mediane TTNT voor de eerste nieuwe behandelingslijn was 127 dagen (interkwartielafstand 79–200 dagen), met een mediane overlevingsduur van 217 dagen (interkwartielafstand 89–304 dagen). Conclusie: Deze studie vond geen standaardbehandeling voor ‘triple-exposed’ MM-patiënten, met zeer heterogene medicamenteuze behandelingen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2023;20:368–75)
Lees verder