NTVH - 2020, nummer 8, december 2020
dr. G.D. te Raa , drs. L. van der Straten , dr. M. van Gelder , dr. R. Mous , dr. H.M. van der Straaten , dr. H.P.J. Visser , dr. J. Droogendijk , dr. G.J. Veldhuis , dr. M. van der Klift , dr. K. de Heer , dr. J.K. Doorduijn , dr. E. van der Spek , dr. M.R. Nijziel , dr. W.E.F.M. Posthuma , dr. M. Bellido , dr. A.H.W. Bruns , dr. R.A.P. Raijmakers , dr. M.D. Levin , dr. S. Kersting , prof. dr. A.P. Kater
In dit artikel worden de meest recente ontwikkelingen bij de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL) besproken. Tevens worden adviezen gegeven over ‘supportive care’ bij nieuwe doelgerichte middelen en de behandeling van CLL-gerelateerde complicaties.
Lees verderNTVH - 2020, nummer 4, june 2020
dr. J.L. Saes , dr. S.E.M. Schols , dr. W.L. van Heerde , dr. M.R. Nijziel
Bloedingen door fibrinolysestoornissen kunnen worden veroorzaakt door deficiëntie van een van de remmers van de fibrinolyse (plasminogeen activatorremmer type 1 (PAI-1) of alfa-2-antiplasmine (α2-AP)), of een overschot aan een van de activators van de fibrinolyse: ‘tissue type’ plasminogeenactivator (tPA) of ‘urokinase type’ plasminogeenactivator (uPA). De bloedingsneiging van patiënten met een fibrinolysestoornis wordt gekenmerkt door late nabloedingen na trauma, chirurgie en tandextracties. Bloedingen in gebieden met een hoge fibrinolytische activiteit komen ook vaak voor, zoals menorragie en epistaxis. Patiënten met α2-AP-deficiëntie hebben de meest ernstige bloedingsneiging. Recentelijk werd ontdekt dat patiënten met hyperfibrinolyse tevens een verhoogde kans hebben op obstetrische complicaties, zoals miskramen en vroeggeboorte, met name patiënten met PAI-1-deficiëntie. Fibrinolysestoornissen worden waarschijnlijk ondergediagnosticeerd door gebrek aan kennis en accurate diagnostische testen. Een deel van de grote groep patiënten die als ‘bloedingsneiging e.c.i.’ zijn geclassificeerd, heeft mogelijk een fibrinolysestoornis. In geval van een hoge verdenking, bijvoorbeeld door een positieve familieanamnese, terugkerende bloedingen of ongewone bloedingen zoals intramedullaire hematomen, moet verdere diagnostiek niet achterwege worden gelaten als de standaard hemostatische screening negatief is. Goede diagnostiek is belangrijk, omdat deze aandoeningen in het algemeen goed kunnen worden behandeld met antifibrinolytica.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:160–8)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 2, march 2020
drs. D.P.M.S.M. Maas , dr. B.A.P. Laros-van Gorkom , drs. S. Gianotten , dr. M.J. Cruijsen , dr. W.L. van Heerde , dr. M.R. Nijziel
Wij beschrijven een zeldzame casus van een patiënt met verworven ziekte van Von Willebrand geassocieerd met een mantelcellymfoom. Een 61-jarige man presenteerde zich met een sinds enkele maanden bestaande bloedingsneiging. Bij lichamelijk onderzoek werden initieel geen afwijkingen gevonden, met name geen pathologische lymfadenopathie of splenomegalie. Bij aanvullend laboratoriumonderzoek waren Von-Willebrand-factorantigeen (VWF:Ag) en factor VIII-activiteit (FVIII:C) laag (respectievelijk 0,31 IU/ml en 0,43 IU/ml). Ristocetine-cofactor-activiteit (VWF:RCo) was 0,09 IU/ml en collageenbindingactiviteit 0,10 IU/ml. VWF:RCo/VWF:Ag-ratio was 0,29. De RIPA-uitslag vertoonde geen afwijking, maar de hoogmoleculaire VWF-multimeren waren afwezig. De diagnose ‘ziekte van Von Willebrand type 2A’ werd gesteld. Er kon echter geen oorzakelijke genetische variatie worden aangetoond. Bij mengproeven werden geen remmers tegen VWF of factor VIII gevonden. Enkele maanden later werd bij lichamelijk onderzoek subtiele pathologische cervicale, axillaire en inguïnale lymfadenopathie vastgesteld. Dit werd bevestigd bij aanvullend CT-onderzoek. Bij beenmergonderzoek werd een klonale B-celpopulatie gevonden, passend bij een mantelcellymfoom. Behandeling met chemo-immuuntherapie resulteerde in een goede remissie van de lymfadenopathie, een snelle afname van de bloedingsproblemen en een complete normalisatie van FVIII:C, VWF:Ag en VWF:RCo. De diagnose ‘verworven ziekte van Von Willebrand’ kan niet worden verworpen bij negatieve mengproeven en het niet detecteren van autoantistoffen tegen VWF. De zeer heterogene pathogenese van verworven ziekte van Von Willebrand maakt het noodzakelijk om een uitgebreide analyse te verrichten naar de onderliggende oorzaak.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:73–7)
Lees verderNTVH - 2019, nummer 8, november 2019
dr. T.A.M. Claushuis , dr. M.J. Cruijsen , dr. M.R. Nijziel
Het Bing-Neel-syndroom is een zeldzame manifestatie van de ziekte van Waldenström gekenmerkt door een lokalisatie van lymfoplasmacytaire cellen in het centraal zenuwstelsel. De klinische symptomen zijn divers en kunnen lastig te onderscheiden zijn van andere manifestaties van de ziekte van Waldenström, zoals hyperviscositeit en neuropathie. MRI is maar bij 80–90% van de patiënten afwijkend. Door de zeldzaamheid van dit syndroom ontbreekt bewijs voor de beste behandelmogelijkheid, maar recentelijk zijn meer gegevens beschikbaar gekomen over het gebruik van ibrutinib.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2019;16:396–400)
Lees verderNTVH - 2017, nummer 5, july 2017
dr. J.L. Saes , dr. S.E.M. Schols , drs. Y. Smit , dr. M. Peters , prof. dr. K. Meijer , dr. F. van der Meer , dr. M.H. Cnossen , prof. dr. R.E.G. Schutgens , dr. L. Nieuwenhuizen , ir. I. Kruis , dr. W.L. van Heerde , dr. M.R. Nijziel
Zeldzame bloedingsstoornissen zijn een heterogene groep van deficiënties van stollingsfactoren (fibrinogeen, factor II, V, VII, X, XI, XIII, factor V en VIII gecombineerd) en fibrinolysestoornissen, te weten α2-antiplasmine en ‘plasminogen activator-inhibitor’ (PAI) 1-deficiëntie. De klinische symptomen kunnen variëren van geen of alleen mucosale bloedingen tot levensbedreigende bloedingen. De RBIN-studie is opgezet om het klinisch fenotype, het laboratoriumfenotype, het genotype en de kwaliteit van leven van alle bekende patiënten in Nederland in kaart te brengen. De resultaten zullen tevens worden vergeleken met patiënten met hemofilie in Nederland uit de HIN-6-studie. Het gaat om een multicentrum cross-sectioneel observationeel onderzoek waaraan alle hemofiliebehandelcentra in Nederland deelnemen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2017;14:251–5)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 6, september 2015
dr. S. Kersting , dr. M.D. Levin , dr. M.E.D. Chamuleau , dr. S.M.G.J. Daenen , dr. E.C. Dompeling , dr. J.K. Doorduijn , dr. M. van Gelder , dr. M. Hoogendoorn , dr. J.M. Kerst , dr. M. Nijland , dr. M.R. Nijziel , dr. W.E.F.M. Posthuma , dr. R.A.P. Raymakers , dr. M.R. Schaafsma , drs. M.H. Silbermann , dr. H.M. van der Straaten , prof. dr. J.H. Veelken , dr. J.M.I. Vos , dr. S. Wittebol , prof. dr. M.H.J. van Oers , prof. dr. A.P. Kater
In dit artikel worden de meest recente ontwikkelingen bij de behandeling van chronische lymfatische leukemie besproken. De huidige HOVON (‘associated’) studies worden besproken. Tevens worden adviezen gegeven voor diagnostiek en aanvullend onderzoek, keuze van behandeling en indicatie voor kinaseremmers.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:205–16)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 3, april 2015
prof. dr. A.P. Kater , dr. M.D. Levin , dr. S. Kersting , dr. M.E.D. Chamuleau , dr. P.J. Lugtenburg , dr. M. Nijland , dr. O. de Weerdt , prof. dr. J.H. Veelken , dr. R.A.P. Raymakers , dr. R.J.W. van Kampen , dr. J. Regelink , dr. M.R. Nijziel , dr. R. Leys , dr. M.R. Schaafsma
Met de toevoeging van een anti-CD20-antistof aan chemotherapie is de overleving van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) verbeterd, maar zeker de subgroep van patiënten met een deletie 17p en/of een p53- mutatie heeft een sterk verminderde respons. De veelbelovende werking van ibrutinib en idelalisib voor patiënten met CLL heeft de behandeling met name voor de laatste groep sterk verbeterd, maar de langetermijnuitkomst is onzeker door bijwerkingen en mogelijk selectie van resistente klonen. Venetoclax (ook wel GDC-199 of ABT-199) is een selectieve orale Bcl-2-remmer, die in een fase 2-studie bij patiënten met een prognostisch ongunstige CLL een respons van 78% liet zien. De voornaamste bijwerking bij de eerste patiënten die met venetoclax werden behandeld, was een ernstig tumorlysissyndroom, wat na de aanpassing van de startdoseringen (verplichte oplopende titratie in de loop van weken), vrijwel niet meer voorkomt. De MURANO-studie vergelijkt rituximab-venetoclax met rituximab-bendamustine bij patiënten met een recidief of refractaire CLL (na 1–3 voorgaande behandelingen) en zal in 14 centra in Nederland worden uitgevoerd. Het primaire eindpunt is progressievrije overleving.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:100–3)
Lees verderTo provide the best experiences, we and our partners use technologies like cookies to store and/or access device information. Consenting to these technologies will allow us and our partners to process personal data such as browsing behavior or unique IDs on this site and show (non-) personalized ads. Not consenting or withdrawing consent, may adversely affect certain features and functions.
Click below to consent to the above or make granular choices. Your choices will be applied to this site only. You can change your settings at any time, including withdrawing your consent, by using the toggles on the Cookie Policy, or by clicking on the manage consent button at the bottom of the screen.