SAMENVATTING

Palliatieve zorg is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening of kwetsbaarheid. Het vroegtijdig inzetten van specialistische palliatieve zorg zorgt voor een betere kwaliteit van leven en een lagere symptoomlast, met hierbij een gelijke overleving. Patiënten met een hematologische maligniteit krijgen echter minder specialistische palliatieve zorg dan patiënten met andere maligniteiten. Barrières bij het inzetten van palliatieve zorg kunnen voortkomen uit de ziekte en de behandeling, of liggen bij de behandelaar of de patiënt zelf. Bij patiënten met een hematologische maligniteit zal de inzet van palliatieve zorg minder afhankelijk moeten zijn van de levensverwachting en de daarbij horende triggers, maar meer van de behoeften en symptomen die patiënten ervaren in de loop van het ziektetraject en waarbij de inzet van deze zorg ondersteunend kan zijn. Om specialistische palliatieve zorg te kunnen integreren binnen de dagelijkse praktijk kan het zinvol zijn in twee sporen te denken. Het eerste spoor is gericht op genezen en binnen het tweede spoor is er aandacht voor kwaliteit van leven op dit moment, maar ook in de toekomst. Voor patiënten en hun naasten kan het wenselijk zijn deze twee sporen door verschillende zorgverleners te laten uitvoeren. Voor het eerste ‘curatieve’ spoor de eigen behandelend hematoloog en voor het tweede ‘palliatieve’ spoor de specialistisch zorgverlener palliatieve zorg. Door in te zetten op dit tweesporenbeleid is het mogelijk om eerder in het ziektetraject specialistische palliatieve zorg te bieden aan patiënten met een hematologische maligniteit en hun naasten. Hierdoor kan de kwaliteit van leven voor hen worden verbeterd zonder af te doen aan de kans op curatie. Tevens kan dit de kwaliteit van sterven vergroten, doordat men reeds is voorbereid, ook indien plotseling de stervensfase begint ten gevolge van het grillige beloop van maligne hematologische ziektetrajecten.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2023;20:142–9)