Editor’s Pick acute lymfatische leukemie: niet te missen recente literatuur

april 2023 Editor's pick Diverse hematologen

Namens de NTVH-literatuurcommissie: D. Claushuis, B. van Erven, T. Grob, E. Hesius, L. Falke, T. Flinsenberg en C. Alderweireld, deze editie met medewerking van dr. Anita Rijneveld, hematoloog bij Erasmus MC.

“In één oogopslag op de hoogte, met deze selectie van klinisch relevante literatuur van de laatste twee jaar”

CAR-T-celtherapie

1. Langetermijnfollow-up van CD19 CAR-T-celtherapie bij acute lymfatische leukemie
Park JH et al., N Engl J Med 2018

In deze fase I-studie werden volwassen patiënten met recidief B-ALL behandeld met 19-28z CAR-T-cellen (autologe T-cellen die de 19-28z CAR tot expressie brengen) en werd hierbij follow up tot 29 maanden beschreven.

In totaal ontvingen 53 volwassen de 19-28z CAR-T-cellen. Na infusie trad bij 14 patiënten (26%; 95%-BI: 15-40) een ernstige vorm van  het cytokinereleasesyndroom (CRS) op, en één patiënt overleed. Bij 83% van de patiënten werd complete remissie (CR) geobserveerd. Na een mediane follow-upduur van 29 maanden (bereik: 1-65 maanden) bleek de mediane eventvrije overleving 6,1 maanden (95%-BI: 5,0-22,5) en de mediane algehele overleving 12,9 maanden (95%-BI: 8,7-23,4). Patiënten met een lage ziektelast (<5% blasten in het beenmerg) voorafgaand aan de behandeling vertoonden een substantieel toegenomen remissieduur en overleving; met een mediane eventvrije overleving van 10,6 maanden (95%-BI: 5,9-niet bereikt) en een mediane algehele overleving van 20,1 maanden (95%-BI: 8,7-niet bereikt). Patiënten met een hogere ziektelast (≥5% blasten in het beenmerg of met extramedullaire lokalisaties) hadden een hogere CRS-incidentie, ervoeren meer neurotoxische events en hadden een kortere langetermijnoverleving dan patiënten met een lage ziektelast.  

Bekijk paper

2. Langetermijnfollow-up van CD19 CAR-T-celbehandeling bij kinderen en jongvolwassenen met B-ALL

Shah NN et al., J Clin Oncol 2021

Hoewel CD19 CAR-T-cellen hoge responspercentages induceren bij kinderen en jongvolwassenen met B-ALL, komen recidieven frequent voor. De mogelijke rol die allogene hematopoëtische stamceltransplantatie (allo-HSCT) hier in zou kunnen spelen, als therapie na CD19 CAR-T-celbehandeling, om zo de langetermijnuitkomsten te verbeteren, was niet eerder onderzocht. Daarom werd in de fase I-studie van Shah et al. onderzoek gedaan naar autologe CD19-28z CAR T-celbehandeling bij kinderen en jongvolwassenen met recidief/refractair B-ALL. De respons en klinische uitkomsten op de lange termijn werden beoordeeld in relatie tot ziekte- en behandelingsvariabelen.

Totaal werden 50 kinderen en jongvolwassenen met B-ALL behandeld met CAR-T-celtherapie. Deelnemers hadden een mediane leeftijd van 13,5 jaar (bereik: 4,3-30,4 jaar). Van deze patiënten bereikten er 31 (62,0%) CR, waarvan er 28 (90,3%) negatief testten voor minimale restziekte (‘minimal residual disease’, MRD) op basis van flowcytometrie. Het gebruik van fludarabine-/cyclofosfamide-gebaseerde lymfodepletie bleek daarbij geassocieerd met hogere CR-percentages (69%) vergeleken met niet- fludarabine-/cyclofosfamide-gebaseerde lymfodepletie (25%; p=0,041). Na een mediane follow-upduur van 4,8 jaar was de mediane algehele overleving 10,5 maanden (95%-BI: 6,3-29,2). Van de patiënten die MRD-negativiteit bereikten werden 21 (75%) doorbehandeld met allo-HSCT. Onder deze patiënten was de mediane algehele overleving 70,2 maanden (95%-BI: 10,4-niet bereikt). De cumulatieve incidentie van relapsen na allo-HSCT was 9,5% na 24 maanden. De 5-jaars eventvrije overleving na allo-HSCT was 61,9%. De patiënten die geen allo-HSCT ondergingen ervaarden mediaan genomen 152 (bereik: 94-394) dagen na de CAR-T-celbehandeling een relaps.

In deze publicatie werden de resultaten van de toen langste bekende follow-upperiode bij kinderen en jongvolwassenen met B-ALL na CD19 CAR-T-celbehandeling gerapporteerd. Het opvolgen van CD19-28z CAR T-cel-behandeling met allo-HSCT lijkt bij te dragen aan ziektecontrole bij recidief of refractair B-ALL, gezien de relapsen die optraden bij patiënten die geen allo-HSCT ondergingen.

Bekijk paper

3. Werkzaamheid en bijwerkingenprofiel van CD19 CAR-T-celbehandeling bij B-ALL-patiënten met leukemie in het centraal zenuwstelsel

Qi Y et al., Blood 2022

Slechts enkele studies beschrijven CAR-T-celbehandeling voor patiënten met B-ALL en leukemie in het centraal zenuwstelsel (‘central nervous system leukemia’, CNSL), vanwege zorgen over slechte responsen en behandelingsgerelateerde neurotoxiciteit. De huidige studie van Qi et al. includeerde 48 patiënten met recidief/refractair B-ALL met CNSL en onderzocht de werkzaamheid en het bijwerkingenprofiel van CD19-specifieke CAR-T-celbehandeling bij deze patiëntenpopulatie.

De infusie resulteerde in een algeheel responspercentage (‘overall response rate’, ORR) van 87,5% (95%-BI: 75,3-94,1) in het beenmerg (BM) en een remissiepercentage van 85,4% (95%-BI: 72,8-92,8) in het CNSL. Na een mediane follow-upduur van 11,5 maanden was de mediane eventvrije overleving 8,7 maanden (95%-BI: 3,7-18,8) en de mediane algehele overleving 16,0 maanden (95%-BI: 13,5-20,1). De cumulatieve incidentie van relapsen in het BM en het centraal zenuwstelsel waren na 12 maanden respectievelijk 31,1% en 11,3% (p=0,040). Over het algemeen werd de behandeling goed getolereerd, met 9 patiënten (18,8%) die CRS van graad ≥3 ervoeren. Neurotoxische events van graad 3/4 werden gezien ontwikkelden bij 11 patiënten (22,9%) en waren geassocieerd met een hogere ziektelast door de CNSL voorafgaand aan de infusie. Deze bijwerkingen konden effectief onder controle worden gebracht met behulp van intensief management.

Deze resultaten suggereren dat CD19-specifieke CAR-T-celbehandeling vergelijkbare responspercentages oplevert in het beenmerg en centraal zenuwstelsel. Ernstige neurotoxische bijwerkingen werden gezien in 22,9% van de patiënten, dit verschilde niet significant tussen patiënten met verschillende CNS-statussen voorafgaand aan inclusie.

Daarmee zou CD19 CAR-T-celbehandeling een potentiële behandeloptie kunnen zijn voor patiënten met CNSL die eerder uitgesloten werden van deze behandeling.

Bekijk paper

4. KTE-X19 voor recidief/refractair volwassen B-ALL: fase II-resultaten van de enkelarms, open-label multicenterstudie ZUMA-3

Shah BD et al., Lancet 2021

In dit artikel van Shah et al. worden de resultaten van de fase II-studie ZUMA-3 gedeeld. Deze internationale, multicenter, enkel-arms, open-labelstudie evalueerde de werkzaamheid en het bijwerkingenprofiel van de autologe anti-CD19 CAR-T-celtherapie KTE-X19 bij volwassen patiënten met recidief/refractair B-precursor ALL.

In totaal werden 71 patiënten geïncludeerd die leukaferese ondergingen. De productie van KTE-X19 was succesvol voor 65 patiënten en werd uiteindelijk toegediend aan 55 patiënten. De mediane leeftijd van de behandelde patiënten was 40 jaar. Na een mediane follow-upperiode van 16,4 maanden werd CR of CRi geobserveerd bij 39 (71%) van de behandelde patiënten (95%-BI: 57-82; p<0,0001), waarvan 31 patiënten (56%) CR bereikten. De mediane remissieduur was 12,8 maanden (95%-BI: 8,7-niet bereikt), de mediane relapsvrije overleving was 11,6 maanden en de mediane algehele overleving was 18,2 maanden (95%-BI: 15,9-niet bereikt). Onder responders werd de mediane algehele overleving niet bereikt. Daarnaast werd bij 97% van de responders MRD-negativiteit geobserveerd. Na de KTE-X19-infusie werden 10 (18%) patiënten doorbehandeld met allo-HSCT. De meest voorkomende bijwerkingen van graad ≥3 waren anemie (49%) en pyrexie (36%). Bij 25% van de patiënten werd een infectie van graad ≥3 vastgesteld. Er vonden twee KTE-X19-gerelateerde bijwerkingen van graad 5 plaats. CRS van graad ≥3 werd geobserveerd bij 24% van de patiënten en neurologische events van graad ≥3 vonden plaats bij 25% van de patiënten.

De KTE-X19-behandeling resulteerde hiermee in een hoog percentage CR/CRi bij volwassen patiënten met recidief/refractair B-precursor ALL. Hierbij was de mediane algehele overleving 18 maanden bij alle behandelde patiënten, en nog niet bereikt bij de responders. Het veiligheidsprofiel was daarbij hanteerbaar met wel de aanwezigheid van ernstige (behandelingsgerelateerde) bijwerkingen. Deze bevindingen suggereren potentie voor KTE-X19 om op lange termijn klinisch voordeel te bieden aan deze patiëntenpopulatie.

Bekijk paper

5. CAR-T-celbehandeling bij volwassenen met B-ALL

Grover P et al., Blood Adv 2022

De opkomst van de CAR-T-celbehandeling heeft het behandelingslandschap recidief/refractair B-ALL (R/R B-ALL) bij kinderen en jongvolwassen veranderd.  In deze systematische review wordt de werkzaamheid en toxiciteit van CAR-T-celbehandeling bij volwassenen met R/R B-ALL beschreven.

In totaal werden uiteindelijk 489 patiënten uit 16 studies geïncludeerd in de finale analyse. Na de CAR-T-celinfusie was bij deze patiënten het gemiddelde complete remissie (CR)-percentage 81% en het percentage patiënten met MRD-negatieve remissie was 81% op 4 weken na infusie. Na een mediane follow-upduur van 24 maanden was de cumulatieve 1-jaars progressievrije overleving 37% (95%-BI: 26-48) en de cumulatieve 1-jaars algehele overleving  57% (95%-BI: 49-65). Bij 40,3% van de deelnemers ontstond een recidief, waarbij in 73,2% van de gevallen het doelantigeen werd behouden. Cytokinereleasesyndroom van enige graad ontstond bij 82% van de patiënten en van graad ≥3 bij 27%. Neurotoxiciteit van enige graad werd geobserveerd bij 34% van de patiënten en van graad ≥3 bij 14%.

Uit deze systematische review blijkt daarmee dat CAR-T-celbehandeling leidt tot hoge vroege-remissiepercentages bij volwassenen met R/R B-ALL, waarmee het een significante verbetering oplevert ten opzichte van traditionele chemotherapie. Recidieven kwamen echter regelmatig voor en het bereiken van een duurzame respons blijft daarmee uitdagend.

Bekijk paper

Blinatumomab

6. Hyper-CVAD gevolgd door blinatumomab voor nieuw-gediagnosticeerde Ph B-ALL onderzocht in fase II-studie

Jabbour E et al., Lancet Haematology 2022

Blinatumomab is effectief als behandeling van recidief/refractair B-ALL en resulteert in hoge percentages MRD-negativiteit. In de huidige studie werd onderzocht of de uitkomsten bij B-ALL verbetert kunnen worden door blinatumomab in te zetten als consolidatietherapie in de eerste behandelingslijn. De enkelarms fase II-studie werd uitgevoerd bij patiënten van ≥14 jaar met bevestigde, nieuw-gediagnosticeerde Philadelphiachromosoom-negatieve (Ph) B-ALL. De studiedeelnemers ondergingen vier cycli intensieve chemotherapie (hyper-CVAD), gevolgd door vier cycli consolidatiebehandeling met blinatumomab. De onderhoudsbehandeling bestond uit vijftien cycli met wisselende blokken van drie cycli van POMP-chemotherapie en één cyclus blinatumomab. Het primaire eindpunt was de recidiefvrije overleving, geëvalueerd binnen de ‘intention-to-treat’-populatie.

In totaal werden 38 patiënten met nieuw-gediagnosticeerd B-ALL behandeld. Deelnemers hadden een mediane leeftijd van 37 jaar. Na een mediane follow-upduur van 37 maanden bleek de 3-jaars recidiefvrije overleving 73% (95%-BI: 56-85). Er ontstonden geen recidieven meer >2 jaar na de behandelingsstart. Bij één patiënt werd cytokinereleasesyndroom van graad 3 vastgesteld en bij 4 patiënten werd een blinatumomab-gerelateerde neurologische bijwerking van graad 3 geobserveerd. De meeste niet-hematologische bijwerkingen van graad 3/4 waren infecties, die bij 37% van de patiënten plaatsvonden tijdens de inductiefase en bij 71% van de patiënten tijdens de consolidatiefase. De behandeling werd stopgezet bij één patiënt vanwege behandelingsgerelateerde neurotoxiciteit. Er vonden twee sterfgevallen plaats veroorzaakt door een infectie en één door respiratoir falen. Deze overlijdens waren niet gerelateerd aan de behandeling.

Eerstelijns chemotherapie gevolgd door blinatumomab resulteerde hiermee in gunstige langetermijnoverlevingsuitkomsten. Voorgaande aan inzet in de klinische praktijk moet de inzetbaarheid van blinatumomab bij patiënten met Ph-negatieve B-ALL eerst verder onderzocht worden met behulp van gerandomiseerde studies.

Bekijk paper

7. Dasatinib–blinatumomab bij volwassenen met Ph+ ALL 

Foa R et al., N Engl J Med 2020

De uitkomsten van patiënten met Philadelphiachromosoom-positieve (Ph+) ALL zijn verbeterd sinds de introductie van tyrosinekinaseremmers, waarbij moleculaire remissie het primaire doel van deze behandeling is. In een ‘single-group’ fase II-studie van Foa et al. werd eerstelijnstherapie bestaande uit de tyrosinekinaseremmer dasatinib plus glucocorticoïden, gevolgd door twee cycli blinatumomab onderzocht bij volwassenen met nieuw-gediagnosticeerd Ph+ ALL. Het primaire eindpunt van de studie was een duurzame moleculaire respons in het beenmerg na de behandeling.

Complete remissies werden geobserveerd bij 98% van de 63 geïncludeerde patiënten, die mediaan 54 jaar oud waren (bereik: 24-82 jaar). Na de inductiebehandeling met dasatinib (dag 85) vertoonde 29% van de patiënten een moleculaire respons, wat toenam tot 60% na de twee cycli blinatumomab en met verdere cycli blinatumomab nog hoger werd. Na een mediane follow-upperiode van 18 maanden was de algehele overleving 95% en de ziektevrije overleving 88%. Deze ziektevrije overleving was lager bij patiënten met een IKZF1-deletie plus andere genetische afwijkingen (CDKN2A of CDKN2B, PAX5, of beide). Bij zes patiënten met toegenomen MRD tijdens inductie werden ABL1-mutaties gedetecteerd, deze werden succesvol behandeld met blinatumomab. In totaal ontstonden er zes recidieven en vonden er 21 bijwerkingen plaats van graad ≥3. Daarnaast ondergingen 24 patiënten een stamceltransplantatie, waar één sterfgeval aan gerelateerd was.

Deze resultaten duiden er op dat chemotherapievrije inductie en consolidatie met dasatinib en blinatumomab als eerstelijnsbehandeling geassocieerd is met hoge percentages moleculaire responsen, een hoog overlevingspercentage en een aanvaardbaar toxiciteitsprofiel bij volwassenen met Ph+ ALL.

Bekijk paper

8. SWOG 1318: Een fase II-studie met blinatumomab gevolgd door POMP-onderhoudsbehandeling bij oudere patiënten met nieuw-gediagnosticeerde Ph B-ALL

Advani AS et al., J Clin Oncol 2022

De uitkomsten van chemotherapie bij oudere patiënten met Ph-negatieve (Ph) B-ALL zijn erg ongunstig. In de SWOG 1318-studie is blinatumomab als inductie- en consolidatietherapie gevolgd door POMP-onderhoudschemotherapie onderzocht bij deze patiëntenpopulatie. Om in aanmerking te komen voor inclusie moesten patiënten ≥65 jaar met nieuw-gediagnosticeerde Ph B-ALL zijn. De geïncludeerde patiënten ontvingen blinatumomab als inductietherapie voor 1-2 cycli, tot een complete respons bereikt werd, al dan niet met incompleet hematologisch herstel.  Vervolgens ontvingen de patiënten 3 cycli blinatumomab als consolidatietherapie, gevolgd door 18 maanden POMP-onderhoudschemotherapie. Daarnaast werden 8 doses intrathecale methotrexaat toegediend als profylaxe voor het centraal zenuwstelsel.

In totaal werden 29 patiënten geïncludeerd, met een mediane leeftijd van 75 jaar en een mediane blastentelling in het beenmerg bij diagnose van 87%. Het cytogene risico was slecht bij 10 patiënten (34%) en 5 van 14 geteste patiënten (36%) hadden een Ph-achtige ALL-gensignatuur. Een complete respons werd bereikt door 19 patiënten (66%). De 3-jaars ziektevrije overleving en algehele overleving waren respectievelijk 36% (95%-BI: 15-57) en 37% (95%-BI: 20-55).

Blinatumomab bleek goed verdraagbaar en effectief voor de behandeling van oudere patiënten met nieuw-gediagnosticeerd Ph-negatieve B-ALL, inclusief patiënten met een ongunstig cytogeen risico. De 3-jaars ziektevrije en algehele overlevingsresultaten suggereren een positief effect van deze behandelingscombinatie. De onderzoekers adviseren deze aanpak verder te onderzoeken.

Bekijk paper

9. Blinatumomab versus chemotherapie voor gevorderde ALL

Kantarjian H et al., N Engl J Med 2017

Het bispecifieke monoklonale antilichaamconstruct blinatumomab maakt het mogelijk voor CD3-positieve T-cellen om CD19-positieve ALL-blasten te herkennen en elimineren. Blinatumomab is goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met recidief/refractair B-precursor ALL gebaseerd op ‘single-group’-studies die de werkzaamheid en hanteerbare toxiciteit van blinatumomab hebben aangetoond

In een multicenter fase III-studie uit 2017 werden volwassenen met sterk voorbehandelde B-ALL in een 2:1-ratio gerandomiseerd toegewezen naar behandeling met blinatumomab of chemotherapie volgens standaardzorg. Het primaire eindpunt was de algehele overleving. Van de 405 gerandomiseerde patiënten ontvingen er 271 blinatumomab en 134 chemotherapie – 376 patiënten ontvangen minstens één dosis.

De algehele overleving was significant langer in de blinatumomab-groep (mediaan 7,7 maanden) dan de chemotherapie-groep (mediaan 4,0 maanden; HR voor sterfte bij blinatumomab versus chemotherapie [95%-BI]: 0,71 [0,55-0,93]; p=0,01). De remissiepercentages binnen 12 weken na de start van de behandeling waren tevens significant hoger met blinatumomab dan met chemotherapie, zowel wat betreft complete responsen (34% versus 16%; p<0,001) als complete responsen met incompleet hematologisch herstel (44% versus 25%; p<0,001). De behandeling met blinatumomab leidde tot een hoger percentage eventvrije overleving dan chemotherapie (6-maandse schatting: 31% versus 12%, HR [95%-BI]: 0,55 [0,43-0,71]; p<0,001) en een langere mediane remissieduur (7,3 versus 4,6 maanden). In totaal onderging 24% van de patiënten in beide studie-armen allo-HSCT. Bijwerkingen van graad ≥3 werden gerapporteerd bij 87% van de patiënten in de blinatumomab-groep en 92% van de patiënten in de chemotherapie-groep.

Bekijk paper

10. Blinatumomab vergeleken met zorgstandaard als behandeling van volwassenen met recidief/refractaire Ph+ B-ALL

Rambaldi A et al., Cancer 2020

Uit een eerdere fase II-studie bleek dat blinatumomab werkzaam is als behandeling van recidief/refractaire Ph-positief (Ph+) ALL, een zeldzame hematologische maligniteit met beperkte behandelingsmogelijkheden. Deze studie van Rambaldi vergelijkt deze uitkomsten van blinatumomab met uitkomsten bij standaardbehandeling.  

De blinatumomab-studie includeerde volwassen patiënten (n=45) met Ph+ ALL die recidief/refractair waren na ten minste één tweedegeneratie tyrosinekinaseremmer. Er werd een ‘propensity score’-analyse (PSA) gebruikt om de uitkomsten van de blinatumomab-studie te vergelijken met een extern cohort van vergelijkbare patiënten (n=55) die chemotherapie volgens de zorgstandaard ontvingen. Door middel van de PSA werd gecontroleerd voor leeftijd, geslacht, tijd tussen diagnose en laatste behandeling, eerdere allo-HSCT, eerdere reddingstherapie (‘salvage therapy’) en het aantal reddingsbehandelingen.

Het percentage complete responsen of complete responsen met incompleet hematologisch herstel was 36% bij blinatumomab en 25% bij de zorgstandaard (oddsratio [95%-BI]: 1,54 [0,61-3,89] of oddsratio [95%-BI]: 1,70 [0,95-2,94] na Bayesiaanse data-uitbreiding). De algehele overleving was daarnaast hoger met blinatumomab dan met de zorgstandaard (HR [95%-BI]: 0,81 [0,57-1,14] of HR [95%-BI]: 0,77 [0,61-0,96] na Bayesiaanse data-uitbreiding). Daarmee ondersteunen deze resultaten de inzetbaarheid van blinatumomab als behandelingsoptie voor patiënten met recidief/refractaire Ph-positieve ALL.

Bekijk paper

Inotuzumab ozogamicine

11. Inotuzumab ozogamicine in combinatie met lage-intensiteit chemotherapie voor oudere patiënten met PhALL

Kantarjian H et al., Lancet Oncology 2018

Inotuzumab ozogamicine is een anti-CD22 monoklonaal antilichaam dat gebonden is aan de toxine calicheamicine en werkzaam lijkt bij recidief/refractaire ALL. In deze studie van Kantarjian et al. werd inotuzumab ozogamicine in combinatie met lage-intensiteit chemotherapie onderzocht bij oudere patiënten met ALL. De fase II-studie met een enkele arm includeerde patiënten ≥60 jaar die nieuw-gediagnosticeerd waren met Ph-negatieve (Ph) ALL en een ECOG-status ≤3 hadden. Als inductiechemotherapie werd mini-hyper-CVD gebruikt. Tijdens de eerste vier cycli werd intraveneus inotuzumab ozogamicine toegediend. Onderhoudstherapie met POMP werd gegeven gedurende drie jaar. Het primaire eindpunt was de progressievrije overleving na 2 jaar.

Totaal werden 52 patiënten met een mediane leeftijd van 68 jaar geïncludeerd. Na een mediane follow-upperiode van 29 maanden was de 2-jaars progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) 59% (95%-BI: 43-72). De meest voorkomende graad 3/4-bijwerkingen waren langdurige trombocytopenie (81%), infecties tijdens inductie (52%) en consolidatie (69%), hyperglycemie (54%), hypokaliëmie (31%), toegenomen aminotransferases (19%), hyperbilirubinemie (17%) en bloedingen (15%). Veno-occlusieve ziekten werden geobserveerd bij 4 patiënten (8%). Zes patiënten (12%) stierven na ernstige bijwerkingen gerelateerd aan de behandeling – vijf door sepsis en één door veno-occlusieve ziekte.    

Inotuzumab ozogamicine plus mini-hyper-CVD chemotherapie bleek daarmee effectief als eerstelijnsbehandeling bij oudere patiënten met nieuw-gediagnosticeerde ALL en zou een nieuwe therapeutische optie kunnen zijn voor deze patiëntenpopulatie. Momenteel loopt de fase II-studie nog en worden nieuwe patiënten gerekruteerd voor de goedgekeurde expansiefase waarbij een gemodificeerd behandelingsplan wordt ingezet.     

Bekijk paper

12. Werkzaamheid van inotuzumab ozogamicine bij patiënten met Ph+ recidief/refractaire ALL

Stock W et al., Cancer 2021

In deze fase I/II-studie en gerandomiseerde fase III-studie 1022 werd de werkzaamheid van inotuzumab ozogamicine geëvalueerd bij recidief/refractaire ALL-patiënten. De huidige analyse richt zich specifiek op de Ph-positieve (Ph+) recidief/refractaire ALL-patiënten. In de 1022-studie werden Ph+-patiënten 1:1 gerandomiseerd toegewezen aan inotuzumab ozogamicine (n=22) of de zorgstandaard intensieve chemotherapie (n=27) en 16 Ph+-patiënten ontvingen inotuzumab ozogamicine in de 1010-studie.

In de 1022-studie waren de complete respons (CR)-percentages en percentages MRD-negativiteit hoger bij behandeling met inotuzumab ozogamicine (CR/CRi: 73%, MRD: 81%) dan met de zorgstandaard (CR/CRi: 56%, MRD: 33%). De corresponderende waarden uit de 1010-studie waren 56% (CR/CRi) en 100% (MRD). In de 1022-studie ondergingen 41% van de inotuzumab ozogamicine-patiënten versus 19% van de zorgstandaardpatiënten een allo-HSCT; er werd echter geen voordeel gezien qua algehele overleving (8,7 versus 8,5 maanden, HR [95%-BI]: 1,17 [0,64-2,14]). De progressievrije overleving was na 12 maanden tevens hoger met inotuzumab ozogamicine dan de zorgstandaard (20,1% versus 4,8%).

Gebaseerd op deze data stellen de auteurs dat inotuzumab ozogamicine zowel de respons als het percentage stamceltransplantaties substantieel verbetert, wat inotuzumab ozogamicine een belangrijke behandelingsmogelijkheid maakt voor patiënten met recidief/refractair Ph-positieve ALL.

Bekijk paper

13. Inotuzumab ozogamicine voor recidief/refractaire ALL: uitkomsten naar ziektelast

DeAngelo DJ et al., Blood Cancer J 2020

Deze post-hocanalyse van de fase III-INOVATE-studie vergeleek inotuzumab ozogamicine met chemotherapie volgens de zorgstandaard bij recidief/refractaire ALL-patiënten met een lage (<50% beenmerg [BM]-blasten, n=53 versus n=48), gematigde (50-90% BM-blasten, n=79 versus n=83) of hoge (>90% BM-blasten, n=30 versus n=30) ziektelast. Patiënten met respectievelijk lage, gematigde en hoge ziektelast bereikten vaker een complete respons of een complete respons met incompleet hematologisch herstel met inotuzumab ozogamicine in vergelijking met de zorgstandaard (respectievelijk 74% versus 46%; p=0,0022, 75% versus 27%; p<0,001 en 70% versus 17%; p<0,0001). Daarnaast was ook de algehele overleving beter met inotuzumab ozogamicine dan met de zorgstandaard bij de ALL-patiënten, ongeacht de ziektelast (HR 0,64; p=0,026, HR 0,81; p=0,111 en HR 0,60; p=0,034).

Cytopenieën waren de meest voorkomende behandelingsgerelateerde bijwerkingen, onafhankelijk van de ziektelast. Post-transplantatie veno-occlusieve ziekten kwamen wel vaker voor bij inotuzumab ozogamicine dan bij de zorgstandaard. Patiënten met extramedullaire ziekte of een lymfoblastair lymfoom vertoonden vergelijkbare werkzaamheids- en veiligheidsuitkomsten. Volgens de onderzoekers ondersteunen deze resultaten het gebruik van inotuzumab ozogamicine in uitdagende klinische situaties en bij subpopulaties ALL-patiënten met een hoge ziektelast.

Bekijk paper