CASUÏSTIEK

Ibrutinib-onthoudingssyndroom bij de ziekte van Waldenström

NTVH - 2020, nummer 5, july 2020

drs. F.O. Meeuwes , dr. M. Nijland , drs. Y.H. Tromp , dr. T. van Meerten , prof. dr. G.A. Huls

SAMENVATTING

Ibrutinib is een irreversibele remmer van Brutons tyrosinekinase (BTK), geregistreerd voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL), mantelcellymfoom (MCL) en de ziekte van Waldenström. Bij patiënten met de ziekte van Waldenström kan bij staken van ibrutinib een onthoudingssyndroom optreden. Dit fenomeen treedt bij ongeveer 20% van de patiënten binnen twee dagen na staken van ibrutinib op. Hierbij kunnen symptomen als koorts (86%), spierpijn (50%), nachtzweten (28%), artralgieën (23%), rillingen (18%), hoofdpijn (18%) en vermoeidheid (9%) ontstaan. Patiënten met een CXCR4-mutatie of een IgM >40 g/l voor start van ibrutinib hebben een lagere kans op het ontwikkelen van dit syndroom, in tegenstelling tot patiënten die een ‘very good partial response’ (VGPR) bereikten op ibrutinib. Wanneer ibrutinib wordt herstart, verdwijnen de symptomen snel. Bij CLL en MCL wordt het ibrutinib-onthoudingssyndroom niet beschreven. De etiologie is nog onduidelijk.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:215-7)

Lees verder

Multipele bloedingen zonder stollingsafwijkingen

NTVH - 2020, nummer 4, june 2020

drs. E.A. van Baalen , drs. M. Trajkovic-Vidakovic , dr. H.J. Boiten

SAMENVATTING

Een 61-jarige patiënt, met in de voorgeschiedenis onder andere psychoses, presenteerde zich met moeheid, spierzwakte en pijnlijke gewrichten na een onverklaarde val. Op beide benen waren multipele bloedingen zichtbaar waaronder hematomen, verspreide ecchymosen, petechiën en perifolliculaire purpura. De oorzaak was een ernstige vitamine C-deficiëntie, oftewel scheurbuik, ten gevolge van een dieet zonder groenten en fruit. Wij bespreken de functies van vitamine C en de mechanismen die leiden tot bloedingen. Deze actuele casus benadrukt een zeldzame, maar potentieel levensgevaarlijke ziekte die nog steeds bestaat en eenvoudig is te behandelen.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:175–8)

Lees verder

Opportunistische infecties tijdens gebruik van ibrutinib bij patiënten met chronische lymfatische leukemie

NTVH - 2020, nummer 3, may 2020

drs. G.C. van Ginkel , dr. R. Mous , dr. A.H.W. Bruns , prof. dr. A.P. Kater , dr. G.D. te Raa

SAMENVATTING

Chronische lymfatische leukemie (CLL), een incurabele ziekte, werd tot voor kort behandeld met enkel chemo-immuuntherapie. Infectieuze complicaties door zowel de ziekte zelf alsmede door de behandeling komen frequent voor. De komst van de B-celreceptorsignaleringsremmers heeft geleid tot hogere responspercentages en langdurigere progressievrije overleving. Een voorbeeld is ibrutinib, een remmer van het bruton’s tyrosinekinase (BTK), een essentieel eiwit voor de overleving van B-cellen. Middelen tegen CLL hebben elk hun eigen bijwerkingenprofiel. Hieronder beschrijven we enkele casus van (opportunistische) infecties bij patiënten die ibrutinib gebruiken. Er is groeiend bewijs dat ook ibrutinib gepaard gaat met een hoger infectierisico, mede door aantasting van het aangeboren (‘innate’) immuunsysteem. Als clinicus is het belangrijk om u hier bewust van te zijn, wanneer u deze middelen voorschrijft.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:129–34)

Lees verder

Verworven ziekte van Von Willebrand bij mantelcellymfoom

NTVH - 2020, nummer 2, march 2020

drs. D.P.M.S.M. Maas , dr. B.A.P. Laros-van Gorkom , drs. S. Gianotten , dr. M.J. Cruijsen , dr. W.L. van Heerde , dr. M.R. Nijziel

SAMENVATTING

Wij beschrijven een zeldzame casus van een patiënt met verworven ziekte van Von Willebrand geassocieerd met een mantelcellymfoom. Een 61-jarige man presenteerde zich met een sinds enkele maanden bestaande bloedingsneiging. Bij lichamelijk onderzoek werden initieel geen afwijkingen gevonden, met name geen pathologische lymfadenopathie of splenomegalie. Bij aanvullend laboratoriumonderzoek waren Von-Willebrand-factorantigeen (VWF:Ag) en factor VIII-activiteit (FVIII:C) laag (respectievelijk 0,31 IU/ml en 0,43 IU/ml). Ristocetine-cofactor-activiteit (VWF:RCo) was 0,09 IU/ml en collageenbindingactiviteit 0,10 IU/ml. VWF:RCo/VWF:Ag-ratio was 0,29. De RIPA-uitslag vertoonde geen afwijking, maar de hoogmoleculaire VWF-multimeren waren afwezig. De diagnose ‘ziekte van Von Willebrand type 2A’ werd gesteld. Er kon echter geen oorzakelijke genetische variatie worden aangetoond. Bij mengproeven werden geen remmers tegen VWF of factor VIII gevonden. Enkele maanden later werd bij lichamelijk onderzoek subtiele pathologische cervicale, axillaire en inguïnale lymfadenopathie vastgesteld. Dit werd bevestigd bij aanvullend CT-onderzoek. Bij beenmergonderzoek werd een klonale B-celpopulatie gevonden, passend bij een mantelcellymfoom. Behandeling met chemo-immuuntherapie resulteerde in een goede remissie van de lymfadenopathie, een snelle afname van de bloedingsproblemen en een complete normalisatie van FVIII:C, VWF:Ag en VWF:RCo. De diagnose ‘verworven ziekte van Von Willebrand’ kan niet worden verworpen bij negatieve mengproeven en het niet detecteren van autoantistoffen tegen VWF. De zeer heterogene pathogenese van verworven ziekte van Von Willebrand maakt het noodzakelijk om een uitgebreide analyse te verrichten naar de onderliggende oorzaak.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:73–7)

Lees verder

Meer dan alleen CML

NTVH - 2020, nummer 2, march 2020

drs. P.A.F. Geerts , dr. C. Siemes , prof. dr. N.M.A. Blijlevens , drs. L. Hardi , drs. H. de Lil , dr. B.A. van der Reijden , dr. C. Homburg , dr., ir. J.B. de Kok

SAMENVATTING

Chronische myeloïde leukemie (CML) gaat gepaard met een BCR-ABL1-translocatie, leidend tot het Philadelphia-chromosoom. Overige myeloproliferative aandoeningen (MPN’s) gaan frequent gepaard met janus-kinase 2 (JAK2), calreticuline (CALR) en trombopoëtinereceptor (MPL)-mutaties. Het gelijktijdig voorkomen van een BCR-ABL1-translocatie met een niet-BCR-ABL1-MPN-mutatie is zeldzaam, maar mogelijk prevalent bij 0,2–0,5% van de patiënten met een MPN, waardoor de clinicus hier toch alert op moet zijn. Dit gelijktijdig voorkomen kan zonder klinische uitingen gepaard gaan, maar regelmatig geeft dit verscheidene gemengde of op elkaar volgende myeloproliferatieve beelden. Hoewel er geen formele adviezen of richtlijnen bestaan voor dit gelijktijdig voorkomen van ziektes of genetische afwijkingen, lijkt behandeling regelmatig noodzakelijk door een combinatie of opeenvolging van MPN-gerichte therapieën. In deze casus beschrijven wij het diagnostisch en therapeutisch beloop van drie dergelijke patiënten met een BCR-ABL1-fusiegen en een JAK2-V617F-mutatie.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:78–84)

Lees verder

Myeloproliferatieve ziekten: ‘to drive or not to drive’?

NTVH - 2020, nummer 1, february 2020

drs. F. Huisman , dr. P.A. Kramer , dr. O. Visser , dr. M.J. Wondergem

SAMENVATTING

Philadelphia-negatieve myeloproliferatieve neoplasmata is een heterogene groep ziektebeelden waaronder polycythaemia vera, essentiële trombocythemie, prefibrotische myelofibrose en primaire myelofibrose vallen. Genoomonderzoeken hebben ‘driver’-mutaties (JAK2, MPL, CALR) ontdekt die leiden tot constitutionele activatie van de JAK-STAT-route en hierdoor tot ontstaan van myeloproliferatie.‘Non-driver’-mutaties zijn mutaties die additioneel voorkomen naast de ‘driver’-mutatie. De mutatiestatus is van invloed op het klinisch beloop en de prognose van de ziekte. Het aanwezig zijn van meerdere ‘high molecular risk’-mutaties is gerelateerd aan een hogere kans op leukemische transformatie en een slechtere overleving. Deze kennis vertaalt zich momenteel voorzichtig in behandeladviezen, waarbij verder onderzoek de nieuwe prognostische scores en behandelconsequenties zal moeten onderbouwen.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:26–32)

Lees verder

Een acute hematologische buik

NTVH - 2020, nummer 1, february 2020

drs. J.T.T. Scholte , dr. O. Visser , drs. M.D. Rouvroye , dr. G. Bouma , dr. G.L. van Sluis

SAMENVATTING

Wij beschrijven een casus van een patiënt met coeliakie en ‘enteropathy associated T-cell lymphoma’ (EATL type 1) die zich op de SEH presenteerde met een dreigende perforatie van de abdominale lokalisatie van dit T-cellymfoom. In deze situatie dient eerst partiële darmresectie plaats te vinden, na herstel inductie met chemotherapie, indien mogelijk gevolgd door consolidatie met autologe stamceltransplantatie. In deze casus beschrijven wij het beloop van de behandeling van EATL type 1 en wordt recente literatuur besproken.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:33–6)

Lees verder